Simonne is zeven maanden zwanger wanneer ze getroffen wordt door een hersenbloeding. Van een gedreven journaliste die midden in het leven staat, verandert ze plotseling in een patiënte die niets meer kan en weer moet leren praten, schrijven, eten en lopen. Gevangen in haar eigen, onwillige lichaam moet ze bovendien de zorg dragen voor haar baby. Worstelend met vragen over de toekomst, haar man, stiefdochters en vrienden leert ze opnieuw zelfstandig in het leven te staan.
‘Ik doe mijn ogen open. Ik ruik bloemen, een heleboel bloemen. Ik hoor iemand van veraf ademen, rochelen eigenlijk. Er wordt in mijn hand geknepen, over mijn voorhoofd geaaid. ‘Stil maar. Stil maar.’’